Jaar 2008-2009 Cyclus B

 

 

Bezinning bij / surfen naar:

 

‘Elo¨, Eloï, lama sabaktani!’ ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten!’ 

Zusters en broeders, ik denk dat verlatenheid de kern is van dit lijdensverhaal. Een lijdensverhaal dat een objectieve weergave wil zijn van de feiten zoals ze zich hebben voorgedaan, en zoals ze door een getuige zijn waargenomen. De feiten en niets dan de feiten. Geen oordelen, geen eigen emoties. Wel de emoties van de hoofdrolspelers: de verontwaardiging van de hogepriester wanneer Jezus zegt dat Hij de Christus is, de Gezegende, en dat Hij zal zitten aan de rechterhand van de Macht, van God. Het getreiter van Pilatus, die doet alsof hij het voor Jezus opneemt, maar die er alleen op uit is om de hogepriesters en hun sympathisanten te pesten. Als het aan hem lag, had hij ze met plezier allemaal de dood ingejaagd, en nog liever vandaag dan morgen. Want Pilatus was een wreed man, die al duizenden joden had laten afslachten. We moeten vooral niet denken dat hij Jezus wilde sparen, zeker niet. Voor hem was een goede jood een dode jood, zo eenvoudig was dat. Aan zijn emoties en aan die van de hogepriester besteedt Marcus dus aandacht, maar de meeste aandacht gaat naar de emoties van Jezus, en de overheersende emotie is verlatenheid, totale verlatenheid door God zowel als door mensen.  

Het begint al tijdens het laatste avondmaal. ‘Een van u zal Mij overleveren, een die met Mij eet.’ Je moet het je maar eens proberen voor te stellen: je viert samen met je beste vrienden het belangrijkste feest van het jaar, en je weet dat een van hen je diezelfde avond nog een mes in de rug zal ploffen. En je kunt niet spreken, want anders ontaardt dat feest al meteen in een nachtmerrie. Je zit dus alleen met je ellende, met je ontgoocheling, met je angst ook voor wat komen gaat. Alleen, helemaal alleen.  

Later op de avond wordt Jezus’ verlatenheid nog veel groter. Terwijl Hij in doodsangst bidt, vallen zijn leerlingen in slaap. Nochtans heeft Hij gezegd wat Hem te wachten staat, ze weten dat een van hen Hem verraden heeft, en toch vallen ze doodgemoedereerd in slaap. Geen bezorgde vragen, geen onrust, geen woede, geen pijn om wat te gebeuren staat, geen troostende woorden, geen poging om Jezus op een of andere manier te redden. ‘Los het zelf maar op’, zeggen ze zonder woorden. Ze zweren nadien wel dure eden dat ze Hem nooit zullen verloochenen, maar dat hebben ze door hun onverschilligheid natuurlijk al lang gedaan, en wanneer Jezus aangehouden wordt, doen ze er met gemak een schep bovenop: ze slaan zonder meer op de vlucht, en alsof dat nog niet genoeg is, verloochent Petrus, nochtans de steenrots op wie Jezus zijn Kerk wilde bouwen, Hem ook nog woordelijk, tot driemaal toe, onder veel gevloek en met nog meer valse eden.  

Ik probeer me Jezus’ gevoelens bij dit alles voor te stellen. In doodsangst, verraden, verloochend, door iedereen verlaten. Ik denk dat Hij onuitsprekelijk triestig en ontgoocheld moet geweest zijn, en ook onuitsprekelijk moedeloos. Soms denk ik dat Hij daarom niet antwoordde op de vragen van de hogepriester en van Pilatus, en zich ook niet verdedigde: het had toch allemaal geen zin meer. Het kwaad zat immers in zijn eigen omgeving, bij zijn beste vrienden, die drie jaar met Hem waren opgetrokken, en die Hem nu zonder gewetensbezwaren in de steek lieten en verloochenden. Ik denk dat Jezus’ antwoord op de vraag of Hij de Christus, de Gezegende was, en ook de koning van de Joden, veeleer een uiting was van moedeloosheid en ontgoocheling dan van overtuiging. Ik denk dat Hij moegestreden was, en dat het Hem allemaal niet meer kon schelen. Het was toch verloren. 

Zijn kruistocht werd dus een echte calvarietocht. Uitgespuwd door het volk en de priesters, uitgeleverd door Pilatus, bespot en gemarteld door de soldaten, verlaten door zijn vrienden, gekruisigd als een boef, tussen twee moordenaars in, en tot op het laatste ogenblik met cynisme bestookt. In de verte alleen enkele vrouwen die Hem genegen waren. Maar in wezen moederziel alleen, door iedereen verlaten. Moedeloos, op. De schreeuw die Hij bij zijn sterven uitstoot, ‘Elo¨, Eloï, lama sabaktani!’ ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten!’, is de uiting van dat alles, want ook God heeft Hem verlaten. Zo lijkt het toch. 

Zo lijkt het, maar zo is het niet. Want God laat zijn dienaar niet in de steek. God laat niemand in de steek. Om het met de woorden van Paulus in de eerste lezing te zeggen: ‘Hij die de gestalte van God had, hield zich niet vast aan zijn gelijkheid aan God, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.’ 

Zusters en broeders, ook in de donkerste momenten van het leven, als alles zwarter is dan zwart, en als de nacht nooit meer dag lijkt te willen worden, als we ons verlaten, verraden, verloochend, in de steek gelaten voelen door iedereen, dan blijft God met ons. Zoals Hij met Jezus bleef. Jezus die ons zijn Geest gaf en geeft. Nooit laat Hij ons in de steek. Nooit ofte nimmer. Amen.  

Download deze preek in Microsoft Word formaat

 

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha