Bezinning bij / surfen naar:
Misschien heb je het volgende verhaal ook al gehoord: een vrouw gaat in een drukke straat van een Vlaamse stad een klerenzaak binnen. Haar man wacht in zijn auto net voor de ingang van de winkel. Hij wacht en wacht, maar zijn vrouw komt niet terug. Hij gaat naar binnen, maar daar beweert iedereen dat zijn vrouw er niet geweest is. Hij roept er de politie bij. Die doorzoekt het hele gebouw, en ja hoor, in een van de pashokjes blijkt de bodem een valluik te zijn. Wanneer de politie het openmaakt, ontdekt ze een kelder met daarin een aantal bewusteloze vrouwen. De winkel blijkt een schakel te zijn in een wijdvertakt net van blanke slavinnen.
Het is een van de vele verhalen die telkens opnieuw en in alle mogelijke varianten opduiken. Het zijn zogenaamde ‘stadssagen’. Meestal zijn ze gruwelijk, ze worden als waar gebeurd doorverteld, want die heeft het gehoord van die, en die weer van iemand anders, en de derde was er zelf bij. Waar en hoe ze ontstaan, is maar heel zelden te achterhalen, maar wat wel duidelijk is: ze zijn niet waar. Het gaat om pure fantasie, die meestal geboren wordt uit de angst van de mens voor het onbekende en voor het slechte dat ooit over hem zou kunnen komen.
In het evangelie van vandaag maken we het ontstaan van zo’n stadssage mee. Jezus zegt: ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven.’ Hij herhaalt dat verschillende keren in deze nochtans niet al te lange evangelielezing. Voeg daar nog het Laatste Avondmaal aan toe, waarin Hij zegt: ‘Dit brood is mijn lichaam en deze wijn is mijn bloed’, en je hebt alle ingrediënten voor de stadssage die in de eerste eeuw in het oude Rome de ronde deed: dat de christenen zich overgaven aan kannibalisme, want dat ze tijdens hun geheime bijeenkomsten het vlees en het bloed van hun eigen god aten en dronken, niet één keer, maar elke keer opnieuw. Tientallen jaren heeft dat verhaal over die griezelige christelijke sekte in het oude Rome de ronde gedaan.
En ja, Jezus gebruikt inderdaad straffe taal, maar het valt op dat zijn toehoorders er helemaal niet van achterovervallen. Wel beginnen ze met elkaar te discussiëren: ‘Hoe kan Hij – met de nadruk op Hij – ‘Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven.’ Zo met een air van: ‘Wie denkt Hij wel dat Hij is? Hij is toch maar de zoon van Jozef en Maria?’ Ze begrijpen dus zeer goed wat Hij wil zeggen, namelijk dat Hijzelf de belichaming is van Gods Blijde Boodschap, en dat zijn woorden en daden naar eeuwig leven leiden. Op een andere plaats zegt Hij: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’, en dat betekent precies hetzelfde als wat Hij vandaag zegt: dat Hij Gods Zoon is, en dat zijn woorden en zijn daden recht naar God leiden.
Zusters en broeders, Jezus’ woorden zijn geen straf verhaal, integendeel, ze zijn het leven zelf. Het leven dat God met ons, zijn mensen voor heeft: een leven van vrede en vreugde, een leven van goedheid en liefde. Jezus heeft ons dat allemaal voorgeleefd. Hij heeft ons geleerd dat geluk niet ligt in egoïsme en in het eigen groot gelijk, maar in dienstbaarheid, nederigheid en barmhartigheid. ‘Verdraag elkaar’, zegt Hij, ‘en heb elkaar lief. En laat dat zien in de manier waarop je met elkaar omgaat.’
In het Oude Testament noemt God zichzelf Jahweh, en dat betekent: ‘Ik zal er zijn voor u.’ Welnu, laat dat ook ónze naam zijn, laten ook wij er zijn voor elkaar, voor ons gezin, voor onze buren, voor iedereen en zeker voor mensen in nood. Jezus gaat ons daarin voor en Hij wil ons ook dragen als dat nodig is. En Hij wil voor ons zijn voedsel voor onderweg, in woord en daad.
Zusters en broeders, Jezus vieren in onze wekelijkse mis en in ons gebed is niet voldoende. Onze mis wordt maar echt mis en ons gebed wordt maar echt gebed als we ze in daden omzetten. Christen zijn is een werkwoord. Een werkwoord van er zijn voor God en voor elkaar. Met Jezus die ons als steun zijn woorden, zijn daden en zichzelf geeft. Ik denk dat we met Hem goed toegerust zijn om van ons leven en van deze wereld een oase te maken waar het goed is om te leven. Amen.