Bezinning bij / surfen naar:
'Wie zeggen de mensen dat ik ben?'
Zusters en broeders, het lijkt wel of Jezus nieuwsgierig is, gewoon menselijk nieuwsgierig. Net of Hij erachter wil komen of de mensen het door hebben wie Hij is. De verwijzingen naar Elia of een andere profeet lijken Hem niet te voldoen, want Hij vraagt op de man af: ‘En gij, die al een hele tijd met Mij omgaat, die dagelijks mijn daden ziet en mijn woorden hoort, wie zegt gij dat Ik ben?’ Zoals te verwachten geeft de altijd spontane Petrus het antwoord: ‘Nee Jezus, Gij zijt niet zomaar een profeet. Gij zijt de Messias, ons door God gezonden. Gij zijt de Zoon van de levende God.’
Het grote woord is eruit, en het is als een bevrijding, iets wat Petrus niet uit zichzelf maar wel van God, weet, en dat hij dus ook niet voor zichzelf kan houden. Het is ook het moment waarop hij de waarheid ziet. Hij, een visser uit Kafarnaum, is de eerste die in Jezus de Messias, de Zoon van God herkent. Het is een keerpunt in zijn leven: vanaf nu kan hij niet anders dan naar dit inzicht leven. Hij kan er zich niet van afmaken met te zeggen: ‘Zoon van de levende God, het was fijn U te leren kennen. Allee, tot nog eens, hé.’ Neen, dat gaat niet meer, vanaf nu moet hij leven naar wat God zelf hem heeft geopenbaard.
Het is een inzicht dat boeien verbreekt. Dat merken we in de eerste lezing: de nacht voor zijn bijna zekere dood ligt Petrus rustig te slapen. Van Godsvertrouwen gesproken. En terecht: God zelf bevrijdt hem uit een kerker die zo gesloten is dat hij wel een graf lijkt. Maar ook zo'n kerker, met dubbele kettingen en een viervoudige wacht, is niet bestand tegen God.
Zusters en broeders, niets of niemand is bestand tegen God. Ook
‘Vrij maken’, dat is precies wat geloven betekent. ‘Wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn,’ zegt Jezus. Met andere woorden, Petrus en de kerk moeten door hun boodschap de mensen bij manier van spreken aan de hemel binden, en om dat te doen moeten ze hen eerst ontbinden, hen losmaken uit de knellende boeien van zichzelf, van kwaad en van lijden. Hen bevrijden door het geloof in Jezus. Geloven is dus geen zure plicht, het is geen 'moeten' maar een 'mogen'. Geloven is geen reeks verplichtingen en verboden, maar is uit onszelf treden, de boeien van zelfzucht en kleinheid losgooien, uit de muren van onze eigen kerker treden, naar God toe, naar onszelf toe, naar de anderen toe. Geloven is geen trieste bedoening, maar is leven, echt leven dat niet eindigt in dood, maar in opstanding. Geloven is onze hand uitsteken, en weten dat God ze vasthoudt. Geloven is vrij zijn, in en door God.
Zusters en broeders, vandaag begint de vakantie. En geloof het of niet, vakantie betekent vrij zijn. Het woord is afgeleid van het Latijnse ‘vacare’, en dat betekent inderdaad vrij zijn, vrije tijd hebben, en ook: tijd hebben voor iets of iemand. Misschien kunnen we deze periode dus eens gebruiken om tijd te hebben voor iets wat we al lang hebben uitgesteld: een bezoek aan een oude kennis, aandacht voor onze medemens, een goed boek, een gezonde wandeling. Je vult maar zelf in, je weet zelf het best wat je al lang had moeten doen, maar wat er niet van gekomen is omdat je aan zoveel andere dingen gebonden bent. En vakantie is ook een gelegenheid om vrij te zijn voor ons geloof. Vrij zijn om tot het besef te komen dat we als kinderen van God en als volgelingen van Jezus geroepen zijn om zijn werk verder te zetten. Ik weet niet of we er ons voldoende van bewust zijn dat wij vandaag Jezus’ apostelen zijn. En je weet het: zonder de apostelen was Jezus nooit tot ons gekomen. Zij hebben zijn woorden te boek gesteld, zijn daden herhaald, en met tedere zorg zijn breken van het Brood, zijn oproep tot gemeenschap met Hem, zijn wijn van zegeningen, zijn bevrijdende liefde doorgegeven.
Dat alles vieren we vandaag in het naamfeest van Petrus en