Jaar 2010-2011 Cyclus A

Bezinning bij / surfen naar:

‘Ik wil zingen voor mijn vriend, zingen het lied van mijn vriend en zijn wijngaard.’ 

Zusters en broeders, met deze vrolijke en veelbelovende woorden kondigt Jesaja zijn tekst aan, een lied voor zijn vriend, de wijngaardenier. Maar het wordt geen vrolijk lied, want ondanks de goede ligging en de beste zorgen geeft de veelbelovende wijngaard alleen maar wilde vruchten. En de vriend van Jesaja zweert dure eden: hij zal zijn wijngaard volledig laten verkommeren.

Ook in het evangelie vertelt Jezus een verhaal over een landeigenaar die een wijngaard aanlegt en hem met de beste zorgen omringt. Daarna verpacht hij hem aan wijnbouwers. Maar als de tijd van de oogst aangebroken is, weigeren de pachters de opbrengst af te geven, ze martelen en doden de dienaren van de eigenaar, en ook zijn zoon vermoorden ze. Ze zeggen ook waarom ze dat doen: om zich meester te maken van zijn erfenis, dus van de wijngaard.

Het is een merkwaardige redering. Die arbeiders zeggen: wij bewerken die wijngaard, dus hij is van ons. Toch denk ik dat Jezus hier een typisch menselijke trek aan het licht brengt: de neiging om wat niet van ons is toch als onze eigendom te beschouwen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop de mens met de aarde omspringt. Sinds zijn ontstaan heeft hij bossen platgebrand, duizenden diersoorten doen uitsterven en hele streken onleefbaar gemaakt. Waar hij kwam, maakte hij zich direct meester van alles en moest al het andere leven zich naar zijn wensen en zijn grillen plooien. Maar de aarde is niet van ons, ze is ons alleen in bruikleen gegeven, en we zijn met zijn allen vrolijk bezig ze te vernietigen.

Zo springt de mens met de aarde om, maar zo springt hij dikwijls ook om met zijn medemens. Door de eeuwen heen werden honderden miljoenen mensen zonder meer opgepakt, hun leven werd gekaapt, en ze werden als slaven verkocht op de markten in Babylonië, Assyrië, Perzië, Rome, Athene, en later op de markten van het Amerikaanse continent. ‘Ik ben sterker dan jij, dus jij bent mijn bezit’, zo was de vreselijke overtuiging. Een overtuiging die leidde tot slavernij, uitbuiting, vernedering en moord op wereldschaal.

Het is iets waar we als mens voor moeten oppassen: dat we ons geen meester maken over mensen die ons zijn toevertrouwd. Mannen die hun vrouw als een slavin, als een niets, als een niemand beschouwen. We zien het dikwijls in Arabische en in oosterse landen. Maar we zien ook vrouwen die pas tevreden zijn als hun man precies doet wat zij willen. En we zien ouders die hun kinderen als hun eigendom beschouwen, gezagsdragers die hun vereniging, hun gemeente, hun stad, hun land, hun Kerk als van hen beschouwen, hun eigendom, en zij doen ermee wat ze willen.

Zusters en broeders, zoals altijd moeten wij ons afvragen waar wij in die verhalen staan. Zijn wij als die arbeiders in de parabel van Jezus, en beschouwen wij alles wat, en iedereen die ons omringt als onze eigendom? Of beseffen wij dat we onze aarde in bruikleen hebben gekregen, en dat de mensen met wie we omgaan onze medemensen zijn, dus kinderen van een en dezelfde Vader, als vrije wezens geschapen naar Gods beeld en gelijkenis? Hebben wij altijd en in alle omstandigheden dat respect voor onze aarde, voor elkaar en voor allen met wie me omgaan? En welke wijngaard zijn we eigenlijk? Brengen wij goede vruchten voort voor het Koninkrijk van God? Zijn we dus arbeiders van zachtmoedigheid, van barmhartigheid, van goedheid en van vrede? Alleen als we dat zijn, of ten minste proberen te zijn, alleen dan zal het vrolijke, veelbelovende lied van de profeet in de eerste lezing ook echt vrolijk kunnen blijven klinken. Amen.    

Download deze preek in Microsoft Word formaat

Intekenen voor de wekelijkse overwegingen

captcha